haar. Dan rechtte zij op uit haar liggen en luisterde zij naar wat deze sprak, dankbaar voor haar komen in de eenzaamheid van haar langen dag, waardoor zij een korten tijd heenwakkerde uit de sleursoezing van haar denken. Maar daarna leegden de uren weer sluipend voort, kleurloos overstillend naar den nacht.
Tijden lang bleef zij dikwijls wakker liggen, met wijdopen oogen staren naar de kamer, waarin het lantaarnlicht op straat een week-bewcgend schijnsel tegen de lage zoldering kleurde. Ongemerkt stilden de stadsgeluiden heen, een wijd-omwevende zwijging dekkend in de helder-diepe duisterheid, waarin het laat-alleene stappen van een voorbijganger kort-metalend klopte of het verre ratelen van een rijtuig aanschuurde, plotseling heenzachtend verder en verder tot kleurloos nazwevend suizen. Achter haar was het huis beweegloos, vast-ncerstaand in een dood-zware rust met even opgeheimende ritselingen van onduidelijk geluid, waarin helder telkens de metalende uurslag van de gangklok viel, kort-deelend de uren een na een. En de nacht sloop langsaam voort, koeler helderend de duisternis naar een dun schemerenden morgen die grijzend door de vensters matte, hooger en hooger kleurend een roze-teêrend zonlicht, dat de dichte grauwheid der boomen voor het raam geleidelijk tintte in zachtgulden gloeiing. Dan sliep ze ongemerkt in een diep-zinkende moeheid zonder hooren van wat er rond haar. opwaakte, onbewust van de wakkering van geluid die de oplevende stad over haar liggen weefde.
61