had hooren gelukkigen in haar ziel, zag zij altijd de groot-fluweelende zachtheid van haar oogen dat haar verlangen heenzuiverde tot de groote toewijding die in haar was opgelicht voor beiden.
Meer en meer had de vriendschap van den doctor en zijn vrouw over haar heen gewarmd, haar ophoudend in de eentoonige vreugdeloosheid van hare leven; hun omgang had een helder-kleurend geluid gelicht in de toonloosheid van haar bestaan, de eenige, mooi-nagebleven herinnering van aldiejaren.
De oudste juffrouw was ziek geworden en was na korten tijd gestorven.
Haar leven was gemakkelijker geworden nu zij niet meer beurtelings bij de beide zusters moest zijn. Wanneer de familie beneden op visite was, ging zij naar hare kamer, gelukkig dat zij heen was uit de benauwde doffe warmte, waar de stemmen van de menschen mat, vervelend spraken over dingen die haar niet konden schelen. Dan bleef zij lezen tot de visite weg was, heenvoelend uit de werkelijkheid en het was haar soms moeilijk op te wakkeren uit het droomleven waarin zij zoo lang was geweest wanneer zij weer naar beneden moest in de gewone kleur van de werkelijkheid.
Maar vooral de avond-uren had zij lief, wanneer alle naar bed waren en zij nog op bleef, alleen in de suisende rust van het groote huis. Dan kon zij langen tijd voor het venster staan kijken door de warreltakkende duistering van de hooge boomen naar het water, dat donker metaalde in wijde glanzing, met de inschittering van de lantaarnlichten aan de
SS