hij aan haar zou merken dat zij meer van hem hield dan zij mocht.
Toen, plotseling, was er een verandering in haar voelen bedaard.
Op een dag had hij zijn vrouw meegebracht om kennis met de oude dames te maken. Het was een klein tenger-mooi vrouwtje, een teer-lieve verschijning, die door haar mat-bleeke kleur waarin haar donkere oogen groot-zacht fluweelden, als een vreemd-zuidelijke bloem liet voelen, droef-voortkwijnend onder het kleurlooze licht van koude landen. Zij had een langen tijd, terwijl de doctor boven was, met haar zitten praten, heendroomend door het sprookjes-lievend klanken van haar stemgeluid en toen zij weg was, had zij aan haar gedacht, voortdurend ziende voor haar peinsen de diepe innigheid van haar oogen, week-schaduwend onder de teere schemering van haar lange wimpers. En zij had een week-smartende weemoed voelen hoogdroeven in haar borst, een onduidelijk bewustend verlangen te willen zijn zooals zij, langsaam overvredend tot een bewonderende liefde waarin de beelding van den doctor ineenvaagde, hen beiden ziende als de groote tederheid die zij zoo lang al gewild had in haar leven.
Daarna was haar voelen voor den doctor anders geworden. Wanneer soms later nog wel eens de gedachte in haar opkortte dat hij een andere voor haar zou zijn dan nu, verlangend in een plotselinge opvlamming van haar vrouw-zijn naar de teer-war-mende aanraking 'van zijn mannenlichaam, herinnerend den jaren-geleden zomer toen zij haar eerste liefde
57