weg was, voortdurend peinsend al haar denken naar wat hij gesproken had toen zij met hem was.
En plotseling was haar voelen voor haar zelfbewust geworden, scherp op eens duidelijkend voor haar denken dat zij van hem hield.
Op een middag had zij met hem gewandeld. Het was een lauw-dompende dag met moeilijk-doffende warmte-looming die onder den wolkdekkenden hemel deinde, een zonloos wit-vagend licht zakkend over de toonloozende egaal-kleuring der heivlakte, waarover even opkoelend, kort ademende windwelvingen broeiden. Luidloos opdichtend boven de beweeglooze matheid der boomkruinen waren de wolken langsaam ineen-gestuwd, angstig donker-loodend een vaal licht naar de aarde, waarin de stilte roerloos, zwaar-zwijgend neerstond, zwart-lagend een dik-vachtende drijving van staag-uit-grauwend grijs. Terwijl zij haastig, zonder spreken, voortliepen, begon tusschen de dof-stapping van hun gaan zachtjes de regen neer te tikken, geleidelijk dichter druppend met groote nat-stippelende plekken, sneller en sneller dradend van omhoog in een suizende schuiving van neer-plassend vocht. Zij waren haastig voortgedraafd naar een schuilplaats die hij in de buurt wist en zij hadden een langen tijd hijgend stil gezeten, wachtend tot de regen zou ophouden. Wijd rondom in de suizing.van den neerruischenden regen, klamde de stilte eindeloos voort, zacht-gedragen op de klank-vagende wolking van geluid die over de boomtakken schoof, indoffend op den vochtdonkerenden grond, telkens even hooger wuivend wanneer een korte windzucht den regen
41