heen, lijnloos herinnerend in haar denken een langgeleden visioening van eenzelfde omwui ving van vochtig-koelen wind, met teêr-veêrend zweven van sneeuwpluis door de wijde stilte. En plotseling brak de beelding van haar ver-heen-gedroomde kinderjaren in haar voelen, haar loopen in de donsdichte laging der sneeuw onder de beweegloos-zwijgende boomen, de uren van alleen-gelukkig gaan langs de schuin-stijgende bosch-paden, de dagen doorgestild ver buiten het leven der menschen, in haar ouderhuis, eenzaam rustigend boven de wijde blank-ruiming van het sneeuwveld in de wijde ombuiging der diepgroene dennen.
Dat voelen was haar bijgebleven den verderen dag, meê-klagend in zacht-diep treuren door de uren van den avond, opdroomend voor haar zien onder de weeke vloeiing van het lamplicht der vèr-geleden beelden van jaren heen. En in de waking van haar liggen, terwijl zij een na een de uren hoorde neêr-zilveren over de wijd-blanke schemer-lichting van den sneeuwnacht, had zij de lang-voorbije jaren weêrge-leefd, scherp-terug-smartend in nieuwe werkelijkheid.
Haar leven was daarna weêr kalm, eentoonig-tevreden gegaan, met telkens even in-mattende dagen van zacht-klagende droefheid, ongemerkt heengedekt onder de vloeiing van egaal-stemmend geluk.
Het voorjaar was over het stadje geluwd met wijde welvingen van geur-wuivenden wind, met hoog-lichtende zonne-luchten diep-innigend van donker-vaste blauwheid boven den ophelderenden avond, heenvloeiend met teer-vagenden kleurenschijn in lijnloos-tintend wijken. Wanneer ze na het eten voor
35