niet van haar weg te gaan en haar niet alleen te laten, maar dan plotseling kneep het in haar op, dat het toch eens zou moeten gebeuren vroeger of later en dat zij toch weer zou alleen blijven tusschen menschen voor wie zij onverschillig was. En ze zeide niets, het huilen inkroppend dat naar haar kiel perste, plotseling moe-slappend onder de onvermijdelijke looding van haar leven.
En eindelijk waren haar studenten ook heengegaan, een smart-doode leegte terugstervend in den achterkamer, waar hun stemmen nog langen tijd daarna plotseling leken te klanken in de loome rust die luidloos, grijs, neerweefde door de kleine, donker-glimmende vensters, alles dekkend onder de poe-der-schemerende laging van dof-droevend licht.
Toen, tegen den winter, had zij van een der Hollandsche studenten een brief gekregen, waarin hij haar vroeg om als gezelschapsjuffrouw bij zijn moeder te komen.
* *
*
De drie jaren die zij in Holland was geweest, waren voorbijgegaan in een rustige, lief-herinnerende vloeiing van intieme zachtheid.
In het kleine stadje waar zij woonde, gingen de dagen stil, egaal voort, heen-droomend onder de heldere leêgte die over de wijde straten stond.
Plotseling gevreemd uit de bleeke onverschilligheid waarin zij een paar jaar had geleefd, was zij heel langzaam gemakkelijkt in haar betrekking, moeilijk
3i