per-kleurend de herinnering van den lang voorbijen tijd tot werkelijk-schijnende beelding.
Het zomersemester ging voorbij. De conditorei werd leeger onder het geleidelijk weggaan der studenten. Alleen haar troepje bleef nog, geregeld weerkomend eiken dag. Maar eindelijk moesten ook zij naar hun land terug, twijfel-sprekend of zij zouden weerkomen.
En de dagen vóór hun weggaan snelden voort in kort-volgend verdwijnen; nog één week en zij zou alleen zijn als vroeger, eenzaam verlaten tusschen de vreemde menschen, zonder lieve hartelijkheid in den staagen sleurgang, zonder kleur-belovende uren waarheen ze kon verlangen in de grauw-nevelende leegheid van haar bestaan. Zij voelde dat zij nu niet meer kon voortleven den langen winter die zou opsomberen uit den licht-voorbijen zomer, ze zag in haar denken den langen eindeloozen tijd dien ze zou moeten doorgaan in grauw-suizende eenzaamheid, zonder de telkens weerkeerende vreugde-kleuring van het komen van haar vrienden. Wanneer zij voortdacht aan den tijd die door het komen van andere studenten telkens weer zou opzetten voor haar herinneren de beelding der zomerdagen en waartusschen ze zou moeten gaan onbekend, ongeweten, terugdenkend door hun doen aan hen die zouden weg zijn en die zooveel in haar droef bestaan voor haar waren geweest, voelde zij een angstige benauwing klemmen in haar borst, om door te leven in de oud-geweten omgeving die voor haar veranderd zou zijn. Dikwijls dacht zij er over om aan de studenten te vragen
3°