schuivend met de ophoogende voorforsching van de locomotief, een scherp-lichtende goudglanzing vegend over de vóórwuivende eikentakken hoog-gebonden met het jong-helderend bladergroen boven de breed-stuwende staring der buffers.
En terwijl zij luisterde naar den jubel-tonenden stemklank der lach-haastende menschen en zij de kleur-werveling der lichamen zag in een helder-lichtend bewegen, met de kort-scherpende tikken van bloemenkleuren en feest-beeldend eikengroen, het zonnelicht welvend zijn zilver-zwaaiend glanzen uit de hoog-blanke lucht, was ’t haar op eens geweest of een ruim-vredend feest juichte rondom haar, een altijd-gelukkig beloven van het leven waarin de duister-droeve schaduwen waren heengelicht in gouden vreugd.
Zij hadden den geheelen dag gewandeld, ver buiten de menschen, onder de rustig-schemerende Zondagsstilte der bosschen. Soms, terwijl zij voortliep, luisterend naar het kalm-wolkend praten der studenten voor haar, soesde zij voor korten tijd uit de werkelijkheid van het uur weg en voelde zij de herinnering van vroeger jaren levendigen voor haar zien. Dan was het of zij weer terug was in de bergen waar haar jeugd geleefd had, met de oud-gekende ademing van hars-stammende dennen en broei-zwevende wolken van dood-geurend blader-bruin en zij zag de vroegere dagen weer, haar meisjes-gaan in de bosschen onder de wijd-zegenende stilte der eenzaamheid met het zacht-zoemend suizen der insecten, onzichtbaar wevend in het zonlicht, ’s Middags hadden zij in het bosch
27