zelfde doen, tusschen de sombere klemming in de stad, na dagen van vrij-juichend rondgaan in zonneglans en warm-wolkenden boschgeur.
Vijf lange jaren van haar leven waren voortgeneveld, vaal, eentonig, grauw, zonder wisseling, zonder anders opstaan van alles rondom. De zomers zonden voort naar den herfst; de herfst koelde ongemerkt ineen tot den kort-dagenden, somber-nattenden winter met jachtende warreling van grijs-vlokkende sneeuwbuien over de huizen, met hard-leege vriesluchten blauwend naar de scherp-zuiverende bergtoppen, de blanke violetting der sneeuwvelden blindend in matte witheid ; de lang-wijkende winter warmde heen naar het voorjaar, met moeilijk-luwende koelheid van wind, met frisch-durende dunheid van zonlicht.
Alleen de verandering der semesters deelde wat wisseling in haar denken. Dan gingen oude lang-gekende studenten weg, nieuwe studenten kwamen met een ongekend weten van haar bestaan, maar spoedig was weer alles alsof het nooit anders was geweest, schijn-slepend in eenzelfden sleur, waaruit het haar moeilijk was de menschen te herinneren die lang achtereen ’s avonds in de conditorei waren gekomen en met wie zij intiemer was geweest dan met anderen.
Het laatste semester dat zij in de conditorei had doorgebracht, helderde in haar herinnering als een zacht-kleurende liefheid tegen den duisteren opstand der lange jaren die zij in het stadje geleefd had.
Op een middag was er een student binnengekomen, een Franschman, moeilijk-vreemdklankend zijn spreken
22