ruime juiching van grenzelooze heerlijkheid, waarin hij haar zag, met de diepe inniging van haar fluweelen zien, voor het laatst hoorend de zilverblanke galming van haar lachen naar hem heen, de zacht-lievende stemklank van haar zeggen, dat hij zou meegaan, wanneer zij straks zou vertrekken, hij alleen, die zooveel jaren de groote vriendschap in haar leven was geweest.
Hij had haar weggebracht, zijn laatste herinnering van jaren-doorgevreugd geluk, de laatste innig-zan-gende klanking van haar woorden naar zijn alleen terugblijven voor altijd. En toen de trein was voortgeschoven langs zijn wonder-voelend begrijpen, dat dit het laatst was geweest, had hij haar diep-zeggend staren naar zijn gezicht gezien en had de zacht-dan-kende drukking van haar teer-duidende hand gevoeld, even onmerkbaar rustend in de zijnen. En daarna was zij heen, voor altijd heen.
Zijn leven lag weer voor hem als jaren geleden, leeg, eenzaam en eentonig, zonder vreugde, zonder verwachting, die beloofde in de grauwe sleeping der dagen. In den duidelijk-beeldende opstand der uren, waarin hij haar het laatst had gezien, voelde hij zijn dubbele herinnering weer ineenwisschen, onduidelijk, vaag, tot de figuring van zijn vrouw, zooals zij al de jaren van zijn jeugd met hem was geweest. Scherper dan te voren, scherper dan den geheelen dag voelde hij de smart opschrijnen in zijn borst, dat zij heen was, dat zij hem had terug-gelaten in de leege onverschilligheid van vreemden.
En een wijd-smekende behoefte, om niet alleen te
161
11