zijn in de moeilijk-dragende sombering van zijn bestaan, huilde angstiger in hem omhoog.
Zacht, luidloos-stralend in zijn oogen, pijnden de tranen van diep-klagende smart, week-vallend naar omlaag in langsaam sneller vochten en neerbuigend zijn moewe hoofd, huilde hij de groot-duisterende sombering van leed die over zijn leven hing.
En ’t was of hij zijn vrouw opnieuw wêer had verloren.
Dec. '04.
62