seis, breed-glanzende zonneplekken strooiend over den grond, de boomtoppen lichtgroenend met een zuiver-plassend licht, de diepe rijing der stammen vèr-rozend uit de ineen-schemerende vaagheid waarin zij hadden gegrijsd.
En in de late opleving van den dag, onder de helderende kleuring van het bosch, waarin de zacht-geurende wolking der boomen scherper uitweefde onder de droog-warmende dekking van zonneglans, vroolijkten hun stemmen omhoog, lach-juichend de sprookjes-droomende wisseling, die plotseling rondom hen mooide. En tekens meer, in de zacht-duistere uren der stille nachten, in de week-gelukkige droeving der licht-gedekte dagen, in de juichende heldering van zonne-brekende kleur, had hij zijn liefde hooger voelen opbloeien in zijn borst, teer-innig zangend in zijn binnenste de vroeger-gevoelde stemming van wijd geluk.
Luidloos, in staag voorthoogende drijving, waren de wolken van den horizont langs den zuiveren hemel gegrijsd. De zon was langzaam heengekleurloosd achter de pakking van witte egaalheid, waarin donker-bochtende schemeringen diepten, uitvastend naar de verte tot een gelijk-donkerende angsting van grauwe kleur. Alleen aan de andere zijde van het landschap, boven de neerligging der weiden, stond een geel-valschend licht omlaag, in breed-stralende bundels schuinend langs den gebrokkelden wolkrand, langzaam, onmerkbaar terug-kortend onder de stuwing der dicht-voortlagende massa’s. En een kleurloos licht zakte over de velden, ineenvloeiend met de matte bleekheid
152