De dagen van dien zomer waren in zijn denken gebleven met nooit heen te vagen duidelijkheid, de dagen waarin de groote wijding van zijn eerste liefhebben had gekleurd met nieuw-pijnende smart.
Hij was weer met haar gegaan als vroegere jaren, lang loopend onder de zegen-spreidende dekking der boomen, eindeloos-lijkende uren dwalend in de wijd-geheimende fluistering van het eenzaam bosch, droom-vloeiende tijden zwervend langs de dicht-begroeide alleenheid der bergpaden. Er waren uren geweest, die zij zwijgend hadden geloopen naast elkaar, alleen luisterend het weeke doffen van hun stappen op het mos-dichte groenen van den grond, uren waaruit hij ontwaakte als uit een droom, moe-gepeinsd uit de diepe zinking van zijn denken, waarin hij zich had gezien, naast haar gaande voor altijd in een nieuw-gelukkig leven zooals hij korten tijd had gekend. Dan zachtsprekend in hun zwijgen, hoorde hij haar teere stemluiding kleurend in de duistere dekking van het bosch, een warm-diepe klanking zangend in de egaal-suizende stilte en opstarend uit zijn soezen zag hij haar groot-donkere oogen, innigend naar zijn gezicht, dicht naast hem, samen ver alleen buiten het meezijn van menschen, alsof de werkelijkheid van zijn droomen al was gebeurd.
Hij herinnerde zich dagen van hoog-lichtenden zonneschijn, een droog-hettende broeiing stolpend over de aarde, dagen waarop een hel-slaand lichten van den wazig-blauwen hemel gloeide, waartegen de zon star-alleenig plekte, forsch-stralend in glim-zilverend schitteren. In het bosch hing een loom-wademendc
148