schuddende schokking van zijn hart, toen hij haar het eerst zag weerkomen in hun ontmoeten.
Hij had haar geschreven, wanneer hij zou aankomen en had verlangend gestaan voor het open portierraampje van de coupé, rek-starend naar de langzame nadering van het station, waar hij haar misschien zou ontmoeten. Toen zij naar hem toekwam had hij haar niet herkend. Zij was een andere uit de fantaisie-beelding waarin hij haar al die maanden had gedacht, een andere die voor hem stond in de wisselende verandering van weg-gewachtten tijd, een vaag-herkende vreemde, van wie de nauw-herinnerde gelaatstrekken voortèekenden uit het la-ng-voorbij geziene van haar wezen. En hij had een kort-schokkende pijn gevoeld in de werkelijking van zijn verwachten, dat hij haar niet terugvond zooals hij haar in zijn verbeelding had gezien, waarin onbewust de hoop had gedroomd, dat hij de trekken zou weervinden van zijn vrouw, zooals hij haar in haar jeugd gekend had. Maar bij het samenloopen naar zijn hotel, was op eens de herinnering van den winter heengewaasd en had hij haar teruggevonden uit de verandering die in haar was gegroeid, alsof zij nooit anders was geweest. Zij was een jonge vrouw nu, vol-levend in de frisch-kleurende jongheid van haar lichaam, haar kinder-hoekende vormen rijp-gerond tot de vulling van een mooi-slankend vrouwenlijf, haar dik-wrongend haar machtig geur-dwelmend rond haar zacht-ernstig gezicht, waarin de diep-donkere oogen herinnerden aan vroeger, met hun lachend vriendelijken uit de week-fulpen streeling van hun zien.
i47