Laatste liefde.
onwezenlijk schijnsel schroeide, een dun-schemerende dekking zachtend over de mat-groene drijving der plompenbladen, waartusschen de groot-blanke bloemkelken omhoog rechtten, stippend boven de weeke tinting van glansloos groen de vlekking van hun geel-hel bloemenhart.
In de koele schaduw van de laatste boomen ging hij zitten, tegen de langzaam-hellende schuinte van van den mos-zachten grond. Onder het lange loopen in de wijde rust van het bosch, was de roezing die den geheelen ochtend over zijn denken had gemoeid, ongemerkt heengestild tot een loome kalming, die hem diep-ademend gelukkig de eenzaamheid liet voelen van het verre weg-zijn van menschen. Langsaam in het wennen van de nieuw-kleurende beelding van het land-schap rondom zijn zitten, dwaalde zijn denken weer voort naar de herinnering waarin hij zooevenhadgeloopen.
In den langen winter, dien hij na den tweeden zomer van hun samenzijn was alleen geweest, had hij de vreemde verandering in zijn denken gevoeld, die hij daarna niet meer had kunnen helder-scheiden. In de eerste weken van zijn alleen-zijn was haar beeld hem scherp bijgebleven, zooals hij haar dien geheelen zomer naast zich had gezien. Maar ongemerkt waren haar trekken ineengewischt met de trekken van haar die hij eens had lief gehad; haar lichaam was ineen-gevormd met de nabeelding van zijn vrouw, die hem nieuw leek te leven in een verren tijd, waarin hij zich zelf onbewust weervoelde uit de droomschijnende dofheid, die al die voorbije jaren over hem had gedoofd.
Een tijdlang had zijn oude, zachtjes-ingeslcten
io
>45