spelend tusschen de rommeling van planten naast hem op den grond, zacht droomtonend opsprekend naar haar gezicht, dat zwijgstaarde naar de verte, waar de glooiing van het bosch naar de vlakte wijdde. Maar langzaam, ongemerkt zweeg hij stil, en zij bleven beweegloos in de wijde Zondags-weving van het bosch, waarin telkens kort het heen-en-weer wuiven der boomtakken trok, luisterend naar het weeke suizen van zacht-geheimend leven dat rondom ze voortstond onder het roerloos broei-trillend geuren van de zomerzon. Wanneer de zon begon neer te gouden langs de wolklooze lucht, lang-donkerend de schaduwen der boomen, waakte zij op uit haar peinzen en was het haar of zij eindeloos ver was weggeweest uit haar leven, voortgedroomd op de soezing van haar denken alsof die uren van innig-stemmende kleur altijd zouden blijven. En het was haar bij het naar huis gaan of zij moeier naast hem stapte, loom-tredend den teruggang naar alles wat gewoon was in haar bestaan. Maar ’s avonds, wanneer zij naar haar kamer was gehaast en zij te bed lag, bleef zij met wijdopen oogen terugder.ken naar den voorbijen dag, nateekenend voor haar zien den weg dien zij had geloopen, luisterend in den suizenden opstand van den nacht de woorden die hij naar haar had gesproken met de lief-zachte toning van zijn stemklank. En meer en meer was zij van hem gaan houden, zonder nadenken van een toekomst, zonder weten wat gebeuren zou in de geheim-volging der jaren, alleen luisterend de opzangende behoefte naar het heel mooie dat zij voelde opjuichen wanneer