weemoed sprookend in het heengezwegen-zijn der stemmen. In de bruin-grijze dichtheid van het bosch laagde de vroege schemering een webbe van tintlooze rust, waarin de zomernacht omhoog dreef, fluweelend een luidlooze geheiming langs de ineengrijzende stammen. En verder en verder wolkte de gouden lichting aan den hemel, ongemerkt inzwijgend tot een vaag-uitvloeiend schijnsel, waarin de late zomerdag heenleefde.
Oktober 1904.
130