lachend langs haar heenbleekende lippen, waartusschen de laatste mompeling van haar stervende woorden sprak, toonloos, moeilijk-donkerend naar de juiching van licht die over haar liggen helderde. En ’t gouden licht vloeide weer luidloos heen, uitdoezelend naar de opschemerende grijsheid die buiten de geopende vensters koelde, langzaam verder en verder meeluchtend de dunner-zuchtende hijging van haar ademen in de hooger-dekkende duistering van den herfstnacht.
Ze lag beweegloos, doodgestrekt onder het kil-vochtende geuren der stervende bladeren, die zacht-ritselend van de langzaam heen-en-weer-wiegende boomen neerwemelden.
En toen hebben wij haar weggebracht, met weinige maar, naar het kleine kerkhof, onder het langzaam-galmend neerspreiden der klokke-klanken.
Korten tijd na de begrafenis heb ik afscheid van de arme oudjes genomen en ben ik weggegaan. Ik kon er niet langer blijven, ’t was te triest, te leeg in het huis en haar plekje in den tuin was te verlaten onder den laten herfst-zonneschijn. En ik moest ook eindelijk aan het werk, in het echte leven, ik was heele-maal uitgerust en voelde me weer gezond en sterk.
Toen heb ik voorzichtig alles ingepakt van die lange maanden, brieven van huis en herinneringen van buiten, de bloemen die het laatst hadden gekleurd naast haar arme doodgaan en het cadeautje dat ik haar op haar verjaardag had gegeven, ’t Was een poëzie-album zooals toen een tijdlang de mode is geweest, een album met muziek waarvan de zacht-metale klanking plotseling opragt wanneer je het