klamheid, waarin geen windje bewoog en waarin een egaal-droomend licht dreef over de leege heu-veling van het veld, eindeloos stil onder het heen-nevelen der uren. Dan soms, zacht opkleurend van heel ver, begon week-klankend het tinkelen van koe-bellen op te zingen, onzichtbaar dempend achter een plooiing van den grond, luider telkens naderend in de moewe stilte en weer ongemerkt weeker heen-spreidend in een egale toon. En dan was alles weer uren achtereen stil, met even een langzaam voorbijschuiven van kreun-krakend wagengewiel over de straat langs het huis of het kort-helder luiden van kinderstemmen, die uit de school vroolijkten. En de dag droomde weer voort naar den avond, een leeg-herinnerende lieveling van tijd, waarin langzaam het licht heensloop naar den duisteren opstand van den avond, droef-neerstillend van de regen-dreigende lucht.
En de zomer kalmde ongemerkt heen over haar zitten, langzaam bleeker-ziekend haar mat-wit gezicht, haar wijd-peinzende oogen moewer-doffend in weglevend geheimen.
Zij had me haar ziek-zijn verteld, het langzaam, ongemerkt voortslijten van haar borstkwaal die haar zwakker had geteerd, haar zachtjes minder-worden zonder dat zij het begreep, kort nadat ze volwassen was gegroeid, een meer en meer neermoeien onder de geheimende magering van haar jonge lichaam, dat in haar meisjestijd bewogen had in een voortdurende frischheid van nieuw-levende kracht. Een korten tijd was zij verloofd geweest. Zij had de hoop gehad met haar jongen weg te gaan naar een
H3 8