bewegen. Onzichtbaar trekkend in de dichte laging van het mos, mompelde de kabbeling van een beekje altijd voort, een droom-nevelende fluistering vloeiend in de wijde, luidloos-suizende stilte, even telkens kort heengezacht onder het vaag-ruischend streelen van den wind die langs de boomtoppen schoof.
Voortzwijgend nog in de matte neerrusting van hun liggen, luisterden zij de vaag-zwevende omademing van geluid die door het bosch weefde, denkeloos dwalend hun zien naar de wijdlichtende ruimte van het watervlak, waarlangs luidloos een breede schaduw-rand voortzoomde, neergeduisterd uit den langs-buigenden afstand der zwaar-geheim-peinzende boomen. Even telkens kort-klappend in de stilte, sprak een enkel woord omhoog, dadelijk weer weggestild in de wijde koepeling van rust die onder de boomen droomde en daarna weefde het week-suizende geruchten weer ineen, een licht-zachte neveling dekkend over hun liggen.
Toen plotseling, met een stil-klankende weekheid in het helderen van zijn stem, sprak de doctor, ver herinnerend waarover zij dien ochtend hadden gesproken : „aan den anderen kant van de bergen kom ik nooit. Ik ben er nooit meer geweest, na de lange maanden die ik er na mijn examen heb geleefd en ik zal er nooit weer komen.”
Onder het vraag-wonderend opzien van de anderen bleef hij zitten, voor zich starend naar de zonzilveren de lichtheid boven den vijver, waarin de wolkjes van zijn sigaar blauw-grijzend uiteendreven, onzichtbaar heenlossend naar den beweegloozen hemel. En zacht zijn woorden voortdroomend uit de wil-
109