dat ik minder tegen de ellende opkan, die eiken dag weer rondom me huilt, die eiken dag weer opangst als een drukkend droom-visioen.”
De avond-stilte stond weer roerloos om ons zitten. In de verre zwartheid van den nacht was het bosch ingedekt tot een diepe donkerheid, scheideloos ineen-geduisterd met de zwaar-drijvende wolken, die onhoorbaar waren voortgeschoven in de lucht. Zacht-fluisterend in onzichtbare weving, begon de regen neer te vochten, luider en luider druppelend naar omlaag, in sneller straling schuivend een wijd-suizcnde schering door de ruimte.
Een langen tijd bleven wij stil, luisterend de klagende duizeling van geluid, die voortleefde in de verre diepten van nachtgeheimend duister. Toen, zacht-sprekend naar mijn beweegloos zwijgen, zeide de doctor: „Toch ben ik blijde dat ik de misère heb gezien, dat ik de misère van anderen ken en dat ik niet ben blijven voortleven in mijn lauw-onverschillige tevredenheid. Alleen de ellende houdt je wakker. Daarom kom ik ook elk jaar hier, een bedevaart voor mijn oude moedertje, uit dankbaarheid dat ze me mijn leven heeft veranderd en dat ze me heeft wakker gemaakt. Door haar ben ik een ander mensch geworden”.
December 1903.
106