8o
’t moest zoo zijn tot ’t einde van haar denken.
En terwijl ze berustend zich zelf probeerde mooi te maken wat ze voelde dat vèr stond van haar hel-verwachtte illusies was ’t haar of ze na de lange peins-uren van dien dag haar vroeger leven afbrak van de toekomst, moeite doende haar dagen te zien zooals ze wist dat ze zouden zijn, gelijk, ’t zelfde, zonder verandering die haar leven zou vergoeden met een altijd doorklinkende toon van moedigende vreugd, waard-makend haar dagen om geleefd te worden.
Maar in de stiller lagende slaap-dichting van den nêer-têerenden-nacht zag ze plotseling ’t einde van haar leven, heengebleekt onder ’t vervelende,, eentoonige licht van een gewoon, voor-iedereen-gelijk bestaan en ’t sneed door haar voelen dat ze dan zou denken dat ’t zoo mooi had kunnen zijn als ’t anders was geweest, dat nooit meer dan een verandering zou kunnen komen en eindelijk haar dood in een onverschillig, onvermijdelijk opstaan.
En moedeloos bleef ze liggen, zuchtend een weeke ademhaling die zacht heen-losde in den omzwevenden nacht.