69
vrouw die in haar kamer sliep, onverschillig liggend in een zware rust.
De tweede dag, vroeg lichtend met ongewone kleur, wakend om haar hooren een zacht-dompende drukte van het huishouden, ’t korte binnen-komen van haar man met den dokter, ’t zelfde gewone zeggen van den vorigen dag en daarna ’t heftigen der pijnen, krom-drukkend haar lichaam in een scherpsnijden van een ondragelijken druk. Telkens sliep ze in, wegsoezend uit den somberen schemer van haar kamer, droomend dat ’t voorbij was, wêer-wakkerend door een onbewuste smart die werkelijkte in haar waken, zweet-angstend ziende •dezelfde plek van haar behang, een onduidelijk kleurende bloemengroep, veranderend onder het halflicht van haar bed in een grijs-bekkende drakenkop, bijtend met onbewegelijke gaping naar haar gezicht, terug-teekenend de vroeger geziene figuur als ze inspannend keek om ze te vinden. Altijd kwam hij wêer, beweegloos bijtend naar haar toe wanneer ze opschrikte uit haar kort-rustenden slaap, langsaam grooter vullend haar warrend denken, dwingend haar staren naar hem heen wanneer ze iets anders zag, drukkend zijn beeld naast de herinnering der uren die ze nêerlag in pijnend verwachten.
De avond, lamtrekkend de matte uren, sneller heftigend de groeiende pijn tot scheurend snijden,