68
Govert Flinckstraat, telkens trillend van een warrelzwevende sneeuw-drading, roerloos glazend in doode witheid, sluipend door de ruiten een heen-treurende vloeiing over de meubelen, dommelend een looden slaap over de kleurdoezelende schijnsels rondom.
’T was voor ’t eerst in de drie voorbije dagen dat ze alleen was, dat ze niemand om zich had die haar weghield uit den behoeftenden drang heen te denken naar alles wat was gebeurd in dien korten, lang-geduurden tijd.
In den vagen nevel van haar herinnering zag ze den ochtend wêer dat ze voor ’t eerst gevoeld had niet te kunnen opstaan, de vreemde drukheid rondom haar bed met de zenuwachtige jachting van haar man, heen en wêer loopend met haastig bewegen, ’t opkomen van den dokter pratend met kalm-gerustende stem zijn gewone woorden in de angstige vraag-rommeling rondom hem, de lang-same kruiping der uren van den langen dag, een voor een helderend in de doode stilte van het huis. En daarna de eindeloose nacht waarin ze wakker lag, starend naar de vreemd-duisterend schaduwen der meubels, telkens inkleinend onder de weëe pijnen die ze voelde sluipen door haar moê-leunend lichaam, luisterend de kort-krakende geluiden van het slapende huis, telkens wegsoezend op de rythmende ademblazing van de vreemde