Ó2
voor haar angstend staren naar wat komen kon, wat ze al lang geweten had dat eens zou opstaan in den gelijken gang van haar dagen, schok-schuddend haar voelen met radeloosen twijfel. Terwijl hij voortsprak, zeggend zijn lang-gegroeid gevoel dat voortdurend nauwer was gewikkeld om haar bestaan, vragend haar willen met angstig-smekende stem, vóór-schijnend aan haar denken een mooi-lievend leven naast elkaar in een rustig-stlllen voortgang vèr van allen die vreemd gestaan hadden in haar dagen was ’t haar of haar machte-looze slapheid moewer hing over haar lichaam, herinnerend het hel-juichend klank-geluid dat ze altijd gedroomd had te hooren zingen rond haar hoofd, kort schitterend in diepen afstand de helle vlam-flikkering die zij gezien had in gloudglans kringend om haar toekomst.
Zij had zich voorgedroomd dat zij zou gaan in een onbewuste neveling van haar denken, vaag hoorend de woorden van liefde die gesproken werden naar haar heen, voelend de innige om-zweving van hem die haar liefhad, onwetend waar zij liep, waar zij was, levend een stuk van haar bestaan in een nooit te herinneren schemering, voe-lend grenzeloos den langen tijd in ’t snel zenuwen van haar gedachten, groot-staand in dat ééne hooge moment van nooit wêerkomende volheid.
Met duidelijke scherpte hoorde zij wêerdenken