42
tusschen de beweegloos-slapende hoogten. Alleen ’t schuiven der Ourthe mompelde een week-weenende grijsheid, heenlossend in het egale zwijgen der omgeving.
Laat in den middag waren zij verder gegaan, snelstappend den breedlooperenden weg die week-golfde tusschen de platstrijkende vierkanting der bouwlanden, wisselend met lichtgrijsgeele schemeringen naast ineenwarrelend groezelig groen. Een lauwe, matklagende weemoed droomde kleurloos uit de dun-laagspannende wolken, zwijgend naar den mistigen horizont waar donkere, gaasbedekte boschvlekken onbewegelijk stonden in verre kleinheid. Langsaam schuinde de weg omlaagbuigend naar het Ourthedal, geleidelijk hooger schuivend een brokkelig-têerroze bergwand, uitsprietend korte, uitstarende takken boven hun hoofd. Diep beneden donkerde het water, scherp gesneden tusschen breed-groene grasranden, opspiegelend een smalle wolkenstreep tegen de zwart-inktende rust der ineen-plekkende pijnboomen.
Als s’morgens was ze wêer achtergebleven met hem, dof-loopend in het dicht-witte wegstof, frisch koelend in de blanke, vochtig-zuiverende lucht^ uitgerust pratend achter het lange stilzijn der doorgemoeide uren.
Tusschen de vaneen-brokkelende randen der wijkende wolken schoof week een zachtgeele