3°
nu de schittervlammende toekomst die ze zag opstaan hoog, egaal lichtend met ongestoorde helderheid. Zij bleef zitten staren in den zachten schemerschijn van de kamer, luisterend de neuriënde melodie van geheimzinnig geluk, brokkend in haar keel de vreugdende woeling van het lang-verlan^de leven dat ze zich vóórzono; in een los-vierende uitzweving van haar wenschen.
Toen haar vader wakker was, bleef ze over hem zitten, moeielijk zoekend de woorden die ze hem wilde zeggen. Zij wachtte tot zij een goed oogenblik zou vinden schuw-voelend zoo op eens te spreken, angstig voor zijn verwonderend niet-begrijpen. En terwijl ze bleef staren op haar boek, hoorde ze een dichtlagende stilte zwaar staan tusschen hen beiden, verder en verder schuivend haar wegkleinend willen achter hun lood-dof zwijgen.
Telkens probeerde zij, opademend diep in haar borst het kloppen van haar hart, maar telkens hoorde ze achter in haar keel de klankloose heeschheid van haar zenuwende woorden en ze zweesf weer, wachtend tot een oogenblik dat ze zou durven. En op eens, zonder ’t te willen, zonder dat ze wist wat ze ging zeggen, begon ze te spreken, gemakkelijk woordend alles wat ze had nagedacht in haar brokkelend soezen. Langsaam voelde ze een brandende gloeiing rooden naar haar wangen en jachtend een zenuwhaastend denken