II.
Zij gingen wonen op een bovenhuis in de Jan St^enstraat over het Sarphatipark.
Na de dartele roezing der eerste weken van bezoeken ontvangen en de vreemde gewichtigheid van in haar eigen huishouden te zijn was Martha gauw gewend aan haar nieuwe omgeving en zonder dat zij ’t bijna gemerkt had waren de eerste maanden van haar huwelijk voorbij gegaan.
In den gelijken, rustigen gang der dagen verwonderde zij zich soms, dat zij zoo pas getrouwd was en dat er niet langer tijd was weggegleden tusschen haar meisjestijd en nü. Zij had weinig te doen in haar kleine omgeving en als s’morgens haar man was uitgegaan was haar werk gauw gedaan en zag zij den langen dag vóór zich in oneindigende leegte. Dan ging zij s’middags de deur uit om te wandelen of om boodschappen te doen, of zij bleef voor ’t venster zitten met een boek, wegsoesend in de doffe stilte om haar heen, de uren omtrekkend tot haar man wêer t’huis kwam.
De herfst was gekomen, een bleeke, stille herfst,