239
En ’t was haar in haar wachten of zij hem straks zou zien, wêerkomend voor haar verlangen zooals hij toen was, zooals zij hem toen gezien had, spreidend zijn zacht-innige bescherming over haar heen.
Ver achter de doffe witheid die beweegloos stond over den weg, tikkelde het doffe ratelen van een wagen, langsaam harder stootend naar haar heen. Opschrikkend uit haar denken stapte zij naar den weg-kant met een schok-lammend bewegen van haar knieën, rek-starend naar het vast-witte wolken voor haar zien. Maar ’t geluid zachtte plotseling heen, in-doffend achter de mattende laging van damp, wêer-suizend de matte stilte over haar alleen-zijn. En zij leunde terug naar het hek, moê-voelend het bonken van haar hart dat jachtend trilde haar lichaam met onzichtbaar bewegen.
Terug-soezend in haar peinzen zocht zij de verre herinnering weer van zijn opkomen in haar leven. En als een langsaam-voor-helderende kleur, zag zij hun eerste ontmoeten duidelijken uit het grijs somberen van haar jeugd, de eerste groote helderheid in den kleurloozen gang van haar jonkheid, de eerste uren van haar bestaan die een na-schitterend licht geschenen hadden door haar later leven, zacht zingend een têer-weemoedigen toon van troost in de latere onvoldaanheid der