234
over de bochtende paden tot achter het huis waar zij bleef droomen, leunend tegen het hek van de boerderij.
Uitschuivend tot den weg aan den trekvaart lagen de velden voort, een egale, platte vierkan-ting van groen waartusschen de rechte trekking der slooten sneed, borend naar een onzichtbaar eind, met de schemerige opschimming van een hek plotseling alleen-streepend tegen de lucht. Heel ver achter den dijk stompten mistig de witte daken van een paar loodsen even boven den weg, onbewegelijk breed-donkerend in het licht. Naast haar dichtten de boomen van Linnaeus een donker-ernstigen opstand langs het lêege helderen van het grasveld, met het grijs-witte vierkant van het steigertje beweegloos vaststaand in het vuil-groën water. Aan de andere zij rechtte de Kruislaan met de eenvormige stammen der boomen levenloos tusschen de weilanden een eentonige strakheid van schemering boven het eenkleurige van den naast-plattenden grond. En tijden kon zij staren over de eenzame vlakte waar zij soezend luisterde de vage geluiden die suisden over de ruimte, dichter lagend de stilte rondom haar. Dan ging zij wêer naar haar kamer, wachtend het egale slepen der uren, zonder belofte in de verre lengte van den dag, zonder helder vooruitziend moment in de lange kleurloosheid die zij vóór zich voelde.