212
zwart dat doorzichtig dekte onder den ster-tinke-lenden hemel.
Ongemerkt was alles veranderd onder de leef-lichtende warmte van den zomer, kleurend een helder groen langs de grijs-liggende breedheid der wegen, de velden vierkantend met recht-wijkende hoogingen van wit en geel, vullend de ruime leegte van de vlakte met scheidingen van zacht-weeke tinten. s’Middags, wanneer zij uitging, liep zij langsaam stappend in de warme rust, droomend onder de luidlooze nêerligging van den zonneglans, voelend tegen haar gezicht de droog-gele uitbroeiing der korenvelden, waarin de bruine grond droog-glad kraakte onder de scherp-harsende hardheid der denneboomen.
Dagen van vochtig-klamme warmte onder de wolk-grijzende lucht, zonder zuchten van wind, zonder koelen van droog-lichtende zonnestralen, dagen van melancholieke stilte onder de beweeg-loos-hangende bladen, roerloos-lammend de takken, die log strekten in het kleurlooze licht, een luid-loos drijvende rust, oneindig treurend een vagen weemoed onder de lage dekking der wolken. Dagen van dof-broeiende benauwdheid onder den dun-wolkenden hemel, waarvan een zonloos licht hing, telkens brekend een langsaam-heenzuigenden zonneglans uit de onmerkbaar dichtende grijsheid van den horizont.