205
even violettenden weerschijn; de boomen aan den wegkant stonden ernstig, roerloos op, een na een, met de streepende langsbanding der sneeuw aan één zij, zwaar dragend de uitwijkende vorking der takken waarop in kleine hoogten de sneeuw riggelde, dun-wittend naar de têere einden.
Een hoog-zangende, wijd-vredende Kerstavond, naherinnerend jaren lang. Zij had laat gewandeld door het Spaanderswoud, weekloopend onder de ernstige stilte die dichtte over de onbewegelijke boomen, voorzichtig stappend over de verlaten paden, angstig dat zij een geluid zou breken in de blanke vrede die van den grijs-stillen hemel kalmde. Toen zij op den Trompenberg kwam was ongemerkt de avond geduisterd over de aarde. Ver vóór haar lag de donkere klomping van het dorp, zwart zwarend uit de wijde leegte van de hei, met de onregelmatige schemering der boomen even wit gepoederd tegen de dun-helderende lucht. En de hei naast haar schoof in slapende beweeg-loosheid naar den onzichtbaren horizont, heen-lossend in den blauwen nacht, roerloos wit van een week-schijnselende zuiverheid, optooverend uit de nêerplattende vlakte een droom-schemerend licht, eindeloos stil, een doode, wattende stilte, waarin helder, onduidelijk een paar verre men-schenstemmen opsloegen, kort galmend een zilveren klank. En over alles smeekte een geheimzinnig