i86
waarnaar zij zag was rust, een wijde, denklooze rust, zonder scherp-kleurend verschil in de gelijke, eentonig-langsame heen-vloeiing van haar verder leven.
Om haar heen zong de vroege lentedag een zacht-fluweelend licht, weemoedig zuchtend de geurende suizingen van den wind door de klein-knoppende takken, een verlangend beloven van gouden zonneschijn en licht. En zij bleef zitten in de luw-vochtende lucht die rond haar hoofd kalmde, nêergebroken tot een machteloos berouwen naar den kleur-klankenden droom, die een korten tijd gehelderd had door haar dagen.