16j
Theo stapte naast haar, schaduwend den lichtschijn waarin zij zat. En week leggend zijn hand op haar schouder sprak hij vage woorden boven haar hoofd, innig langsamend den stemklank van zijn zeggen. Maar ’t was of door zijn aanraken haar geluk dieper boorde in haar binnenste, pijnschrijnend ’t opsterken van haar laatste willen en machteloos in te krampen wat zij hoorde klagen in haar borst, brak zij luchtend uit naar de vredende stilte rond haar heen: ik kan niet meer, ik kan niet meer, ik heb je lief.
v