156
opwindende bui door haar voelen, waarin zij berouwde haar doen, heftig herinnerend wat zij zich had voorgeplicht en zij was weer goedig tegen haar man, zorgend voor zijn leven met een weggevende toewijding. Dan dwong zij haar liefhebben tot een hooge ziening van hem alleen, en zij leefde mêe in het kleine dagleven van haar kind, waarin zij bezigheid zocht met een leugen-mooiend voor-zeggen dat zoo haar bestaan moest zijn, gaande op het groote licht van haar opoffering. En scherp zette zij de overtuiging voor haar denken, dat zij op die wijze zou terug-beteren de zonde die zij deed in ’t geheime liefhebben van den ander, boetend de groote vreugd die ’t beeld van Theo haar gaf met den pijnenden dwang van haar plicht te doen. Maar daarna zakte zij weer plotseling ineen, nêer-lammend haar willen in een doffe melancholie, een looden terug-ploffing uit de leugen-opwinding tegen het forsch-dringend verlangen naar dat andere wat zij sarrend voor zich zag en zij zat machteloos neer, mat gezenuwd en moê, wanhopig wildend in haar behoefte naar rust alles weg te trappen uit haar leven, naar Theo te gaan en hem alles te zeggen, smeekend haar met zich te nemen, ver weg, weg uit de smartende lêegte van haar omgeving, werkelijkend in haar dagen een korten tijd van altijd gedroomd geluk.
En haar vroeg-geleerde conventie-voelen twijfelde