Zacht, vaster drukte zij zijn arm onder de hare, onbewust dralend haar stappen tegen ’t voorverdrietend omgaan van ’t oude, lang ver-vergeten leven dat zij voelde komen, onvermijdelijk, dichter-dringend tegen de weemoedige achterwijking van haar even gewerkelijkt verlangen. Week-slangend in haar denken boorde een vage angst in haar stilzijn dat zij straks weer zou zijn over haar man, dat zij zou spreken gewone woorden, terwijl achter in haar hoofd nog zou klanken ’t grijs-nevelen van haar zeggen over haar leven, alles wat zij geruimd had over hem zelf, wat zij vertrouwd had over het diepste van haar voelen, dat zij zou zien zijn gewone gezicht, onwetend alles wat zij gehaat had over zijn bestaan.
Scherper schrijnde een duidelijk berouw in haar op dat zij hem verraden had tegen een vreemde, zwijgend zijn liefde die zij wist dat steunde zijn heele leven, zijn liefde die hij haar gaf zoo veel hij kon, helpend waar zij vroeg, graagwillend haar vertrouwen in den een-voelenden voort-gang van hun ' getrouwd zijn, zijn innige toewijding die zij niet kon zien zooals hij ’t had vast-gemooid in zijn voelen, dat zij verraden had zijn wijd-lievend vertrouwen in haar liefde, alleen haar latend met dien anderen, niet vermoedend in haar gewoon-doen het wild-rommelend woelen van haar diepe drift; dat zij verraden had zijn ernstig-hoog-lievend