126
om ’t opgolvend huilen neer te houden in haar binnenste. En de uren sleurden langs haar melancholie, traag nevelend een oneindige lengte, een nooit herinnerende wisseling wevend in haar nadenken.
Toen zij naast haar man voortliep langs de nacht-stille straten ademde ze diep in de koele, schaduw-vochtende lucht, hoorende de woorden die hij tot haar sprak als een vaag-nevelenden naklank zonder kleur, verlangend t’huis te zijn om alleen te denken zonder de hindering van roezende geluiden die haar leek om haar hoofd te hebben gepijnd dagen en dagen lang.