I IO
dat zij daarom haar man had verdriet, dat zij daarom de schuld was geweest dat hun huishouden dien langen tijd was nêergemat in een dofliggende verveling, dat zij daarvoor bijna haar leven had gebroken met een nooit te herstellen knauw en een hoog-vreugdende neiging drong in haar boven haar man vergeving te vragen voor wat ze kinderachtig had bedorven in ’t mooi-kunnen van hun samenzijn, vast belovend aan haar eigen denken nooit meer zóó te zijn, nooit meer weg te bukken onder ’t onvoldane van haar meisjes-blijvend willen.
En plotseling opveerend van haar stoel stapte ze naar haar man en buigend haar armen om zijn hals kuste zij hem ernstig, fluister-belovend haar goed willen na dit uur.