109
rondzeuren van een telkens wêersnijdend leed, eer» vreemd-zoekend wonderen naar de plotseling heen-genevelde smart die zij gewoon was gaan voelen y vastgedrongen langsamerhand in het dagelijksch omgaan door haar doen, een onscheidelijk gevoel dat ze nooit gemist had, diepgeboord in haar denken, ’t gevoel dat altijd met haar was geweest sinds ontelbare jaren.
In de zacht-rustende tevredenheid die ze hoorde ruimen door haar borst, kon ze niet begrijpen dat ’t maar diè dingen waren geweest die haar dagen zoo hadden versomberd, kleinziende dat alles in de scherpe lichtstreeping van haar voorgezette beschouwen, verwonderd fluisterend aan haar vragend peinzen dat zij ’t was die dat alles verteld had van zich zelf, donker begrijpend of ’t niet een ander was waarvan ze had gesproken tijden achtereen. Hoe meer ze naging wat er dien avond was gebeurd hoe meer ze dat vreemde gevoel kreeg, hoorend de langsaam opsterkende zang-luiding van een mooi-belovende toekomst, een vreugdende voorziening van den tijd die komen zou, lucht-juichend dat alles wat gebeurd was had uitgeduisterd, nieuw-illusiënd een mooi leven tot ’t eind zonder troebeling van de altijd helderende kleur waarin ze ’t zag lichten naar een lange vèrheid.
Een zacht-blauwend berouw klaagde in haar op