104
zij had ’t gezien in een altijd-durende schittering van geluk, kalmend onder de warmende dichtheid van een altijd-blijvende liefde.
En aan haar oogen langs nevelden de visioenen van vroeger, opgezongen in de romantische klan-king van haar meisjes-verlangen, vóórgegoud uit de donkere uren van haar vroegste jeugd, licht-gekomen uit de duistere smarturen van haar eenzaam zijn altijd. Zij had ’t anders gewild, zij had ’t zich vóórgedroomd anders dan ’t was geworden, voorgedroomd in haar haatvoelende omgeving waarin zij had getreurd jaar na jaar, angstig ziende een bestaan zooals ze ’t sleepte zonder ’t belovend einde dat ze verlangde in de leegte van haar liefdewillend hart. Toen in dien tijd voelde ze nog heffen door haar ziel de hoop dat ze zou kunnen krijgen wat ze zoo graag wilde, steunend in haar wanhopende dagen de verwachting dat ’t eens nog komen kon wat ze zag lichten heel diep in haar toekomst, dat eens nog zou juichen in haar borst ’t geluk van haar gewerke-lijkte illusies.
De jaren hadden gewischt over haar droomen, scherper en scherper lijnend de werkelijkheid, wegbrokkelend langsaam en telkens wat haar had geholpen door haar loomenden jeugd-gang, wat haar had gesteund in de donker-moeielijkende dagen van haar jonkheid. Geleidelijk had ze de