99
zij met zenuwend spreken uren lang, plotseling nêerzakkend tot een moewe lusteloosheid die dagen achtereen kon duren, somber kleurend alles om haar heen met het grauw van haar zwijgen, mattend dezelfde wanhopige stilte over zijn dagen, drukkend zijn angstig denken met moeielijk na te peinzen verdriet, onwillig te spreken wat zij voelde verdrieten in haar borst, wijdend verder en verder hun samenzijn, vreemdend een langsame onverschilligheid tusschen hun beide. Als ’t zoo moest voortgaan zou die langsame vreemdheid wijken tot een nooit te herstellen afstand, onverschillig wennend hun leven, lêeg donkerend de dagen die zouden komen, smartend de jaren die ze zouden blijven naast elkaar in een ongevoeld samenzijn als twee vreemden.
Hij hield op wachtend of ze hem zou antwoorden, maar ze bleef liggen met haar hoofd leunend op haar arm, zacht kreunend haar verdriet, moê-snikkend een zenuwachtig trillen van haar lichaam.
Hij begon te spreken over hun kind, roepend voor haar denken de liefde die zij voor haar dochtertje had, opzettend voor haar oogen de vreugdeloose jeugd van ’t kind wanneer zou gebeuren wat hij vreesde, herinnerend in haar gedachten haar eigen jeugd die ze hem altijd had verteld grijs-gegaan onder het koude licht van een onhartelijke omgeving, vóórzeggend het leven van