97
haar hoofd met een lach-sprekend zeggen van zijn woorden. Maar ze boog dieper haar roodend gezicht omlaag, zacht voelend de vochtige gloeiing der tranen die ze zag glijden langs haar bevende vingers, strak-schuddend haar hoofd dat ze niet wilde, inbijtend haar snikken dat haar lichaam schokte met stuipend schudden. ’T was of er iets heel goeds weekte door haar borst, of een nêerrustend, gelukkig verdriet kalmde in haar binnenste, weenend een wijd-wanhopend medelijden in haar voelen met zich zelf, een dankbaar nederend overgeven aan zijn goedwillende liefde, ’t was of ze op eens zag de ruime omarming van zijn toewijding, lichtend in haar mooiwillend denken den glans van wat ze zoo dikwijls verlangd had, zonnend haar gedroomde illusies naar een eindelijk na-staande werkelijkheid. En nêer-zwakkend haar op-gestijfden wil om haar voelen weg te houden, brak ze uit in een lang-zacht, luchtend huilen, vaag-mompelend de kort-brekende woorden die wegdekten achter haar telkens opschokkend snikken.
Voor haar zittend op den tafelrand was hij stil gebleven, dun-streelend zijn vingers over haar hoofd, wachtend tot zij bedaard was, drukkend haar losliggende hand in de zijne. In de zacht-vredende rust om hen heen begon hij te spreken, voorzichtig zijn woorden grijzend over haar hoofd, langsaam wennend zijn stemklank in haar moêwe
MARTHA. 7