94
bewustzijn, in de liefde voor haar kind was dat voelen scherp komen snijden tot een telkens pijnende schrijning die weg kon bleeken voor korten tijd maar onvermijdelijk terug zou wrangen opvagend bij de kleinst-trillende aanraking. ’T zou blijven lammen op haar leven, eeuwig durend tot ’t eind, groot groeiend en wêer wisselend tot klein-zwevend vermoeden, maar altijd zou ’t in haar zijn zooals ’t onbewust in haar geweest was haar leven lang. Misschien zou ’t ongemerkt zijn heengedoofd wanneer ze geleefd had in een roezing van telkens anders klankende uren, wanneer ze had zien wisselen langs haar oogen een altijd veranderende lichting van kleurende visioenen die haar dagen voortsnelden in een staage denkeloos-heid zonder herinnerende indruk, zonder tijd om te voelen in den gedurigen nieuwen opstand van andere beelden. Nu moest ’t telkens wêerkomen, opborend door de loome glijding van haar altijd zelfde bestaan, gedurig mattend haar willen door de doelloose donkering van het eind waarnaar ze leefde. Dat was haar verveling, dat was ’t wat haar lusteloos maakte en ongevoelig voor wat ze zou kunnen genieten van haar leven, machtig drukkend op haar dagen die krachteloos waren vreugdend te staan tegen de weenende dofheid van hun lêegen voortgang. En zoo zou ’t blijven, zoo zou ze moeten heensomberen tot haar laatste