93
glazende ruiten een schuiving van klein-nattende plekjes. In de rondstaande kamerdonkerte brak ’t licht van een lantaarn op straat een dwars-vlekkend schijnsel tegen den wand, los-zwevend een dun-vagend licht door de dichte zwartheid die achter in de verre hoeken dichter ineenstond,. diep-wijkend de onzichtbare muren.
Was ’t misschien de onbewuste waking geweest, van dat gevoel dat gedrukt had op haar leven, matslaande de vreugde die wilde opzingen door haar dagen, altijd weemoedigend de weinige momenten van smarteloosheid die ze had gehad? Niet één uur van haar leven herinnerde ze zich zuiver voortgaand in een ongemengde kleur van heldere blankheid. Altijd had er in de weinige oogenblikken van witdragende gelijkheid een nauw hoorbare klank geklaagd van têere weemoed, een dunlijnende toon van zachtschrijnenende smart. Nooit had ze gevoeld de ruime wijding van een alles helderend geluk, moedig-heffend haar angsten voor wat kon komen, trots-sterkend haar vrezend zien naar de toekomst die vèr was in ongeweten dreiging. In de grootste oogenblikken van haar leven was ’t altijd geweest of een waarschuwende spotlach grijnsde door haar luisteren, dekkend over de vlekkeloosheid van haar voelen een grauw-smerende doffing van weenende somberheid.
Door haar kind was ’t geduidelijkt tot haar