opstanden in Judea ten tijde van het munten. (Eerste opstand tegen de Romeinen 66—70 n.g.j.; tweede opstand onder Barkoehba 132—135 n.g.j.).
De brief, waarin aan Simon, de broer van Juda Maccabi (toen in het vierde regeeringsjaar als vorst en hoogepriester) het muntrecht wordt gegeven luidt:
Koning Antiochus ד) aan den hooge-priester en vorst Simon en aan het Joodsche volk.
Nadat misdadigers zich meester gemaakt hebben van het rijk onzer voorvaderen, heb ik het plan op-gevat, de heerschappij te bemachtigen. En nu be-vestig ik U alle voorrechten, die U de koningen vóór mij gegeven hebben.
Ik geef U verlof eigen munten te slaan met het stempel van Uw land... (I Maccabeeënboek, hoofd-stuk 15).
Dit geschiedde in het jaar 140/139 v.g.j., in het vierde regeeringsjaar van Simon.
De munten van den Maccabeeër Simon
(regeerde van 143/2 tot 136/5 v.g.j.)
Materiaal: brons.
Nominale 1vaarde: |§, 1,j en ]/s Sjékel.
Uiterlijk: % Sjékel — Teekening: Etrog tusschen twee loelawtakken; opschrift: שנת ארבע — חצי (4e jaar — 1,A).
Keerzijde: dadelboom met twee dadelkorven en opschrift לגאלרת ציון (Ter verlossing van Tsion). Rand: gepunt.
14 Sjékel: kleiner. Verschil met 1A Sjékel: op-
42