- 44 -
En nu was door den loop der Maan om Gea De vloed daar zichtbaar van een sikkel schaduw — Waar de Australe' en Humboldt-Zee in zwonden — Smal aan den westkant tussen meridianen, Oostwaarts van dien, waar toen de Zon verdween, Want Luna ging weer met afnemend licht Toen later, lager door den middagcirkel.
Zij scheen — maar toen als bleek van toorn — nabij Haar bed daar op een vaas verflenste bloemen. Vergeefs verwachtte zij de komst van Rama.
En toen zijn schimmel met gebogen kop Zijn krijgers volgde, zegevierde Yama.
Want achter dezen droeg men op een baar Zijn mantel en zijn speeltuig, schild en zwaard, Zijn helm, die leeg en wijd haar tegengaapte,
Gelijk de kaken van een hollen schedel.
In droeve leegte doolde Sita jaren Verlaten door de wirwar van de gangen En door de doodse zalen van 't zenana,
Waar het geluid der stilte suisde, suisde . . .
En als zij smeekte om haar lief te volgen,
Het blak’ren, 't folt’ren van den maanbrand moede, Dan was haar roepstem ijdel als de kreet Van hem, die schipbreuk lijd en op de kim Een zeil ziet dagen en opniew verdwijnen,
Zijn roepen overstemd door 't golfgedruis.
Zij stierf toen Gautama een Boeddha werd,
Wiens leer een deel van Aarde zou beheersen, Toen Luna vol werd in de maand Vaifakhi J)
En een niew jaar begon naar den kalender >) Vaifakhi = de maand Mei.