Sita

Titel
Sita

Jaar
1912

Pagina's
43



- 39 -

Die wierp op haar gelaat een schijn van vuur,

Of zij op Gea werd tot zonne-wezen.

En haar profiel, nog scherper dan bij dag Begrensd, stond tegen ’t donk’rend wouden-groen. Het avondlicht gleed langs de zoden t’rug,

De kuiven gras, gestolde groene stralen,

Die om haar ver tot donk’re plassen dijden.

En langs de tanden van de palmen-waaiers — Smaragden bekkens — droop het laatste goud. Reeds dreigden zwarter tegen ’t firmament De bamboe-kronen op gelede stammen,

De bladeren in lancetten uitgespitst,

De tamarinden en de sandelbomen,

Die naar den hemel wolken loof opspuwden, Zodat de groeikracht hier vulkanies scheen.

Zij dacht aan de verschijning bij den vijver En was beklemd door somber voorgevoel En onder ’t baldakijn, de nerven-welving,

De tanden-franje van een talipot,

Een palm — nog jong — zonk ze’ op een heuvel samen En wachtte, zoals d’Aard de Zon verbeid,

Die nog verscholen is in uchtend-nevelen,

Totdat hij uit een pas van wolkgebergten Verrijst, haar gouden Held. Zo bij cimbalen En klank van Rama’s eigen strijdgezangen, Waarmee hij zijne Ksjatria’s bezielde,

Zag Sita hem al naderen in die stonde,

Die alles reeds vergat, toen zij zich droomde Te stijgen, vliegen naar den gouden phaodj, Waaruit van zijn krijgsolifant zijn ogen Haar trokken als twee verre sterren, ’t Was,

Als zweefde zij zijn donkere blikken tegen,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.