- 24 -
Van bergen en de grijze, stomme zeëen,
Waarvan de bodem eind’loos eenzaam ligt,
Die — vijanden der Zon — op mane-stralen Naar d’ Aardbol wilden zweven om. er Liefde En Levensvreugd en Rijkdom, Weelde, Schoonheid En Vruchtbaarheid de heerschappij te’ ontroven Voor ’t somber Middeneewse kloosterleven,
Droef als de dag bij zons-verduistering.
De muil van 't schip, dat de gedaante had Van een Plesiosaurus, hield de kaken,
Den slangenkop gesperd aan langen hals,
Opbuigend uit reptielen-lijf: de kiel,
Waarvan het dreigend vampir-wieken strekte.
Het gaapte’ als om de globe te verzwelgen,
Wier wentelstorm mieljoenen wezens droeg In slaap en liefdelust elkaar omstreng’lend,
Van dauw otnwaasd, van damp omzwierd naar ’t licht En die hem tegen ijlend steeds vergrootte Zo snel, dat die uiteen te vliegen scheen.
Soms leek zijn Draak te rusten op de vlerken Om met één sprong uit d’ aether af te stoten En daarop neer te storten, wis van vaart.
Voort steeg de zwarte boot, het evenbeeld Van lang verdwenen oergedrochten, monsters,
Die eens — toen in den Jura-tijd krijtdieren Een Polynesië bouwden, waar ’t schiereiland Europa *) uit den Oceaan rees, sinds
') Europa ü geen werelddeel maar slechts een deel van het continent, dat ik in mijn Japanse Verzen „Oeralië” noemde naar de z.g. grensscheiding tussen Europa en Azië: de Oeral. Men noemt het ook wel „Eurasië.” Ook in politieken zin is Azië door de ontwikkeling van Japan, Rusland en China de europese toestanden genaderd.