- 22
Daar op de Midden-Zee in ’t zenith hangend En draaiend in het blank van de segmenten Om hare polen, onze Moeder: d’Aarde. —
’t Verst zonk van haar de sneewgloed van den
[noordrand —
Want in de noord-quadranten werd het winter,
’t Laatst van December, als ze’ een niewe schroeflijn Ellipties weer gaat sling’ren om de Zon —
En vloeide uit en smolt er in het zwart Der wereld-zeëen weg. 't Was Niewe Aarde,
Want deze hing toen tussen Zon en Maan,
’t Halfrond in nacht gekeerd naar Luna’s dag-zij,
In een verlichten ring der lucht vaag zichtbaar.
Het vasteland trok, om haar as zich went’lend,
Naar ’t Oosten, even snel als zich de Wagen Om Mars en Gea naar het Westen spoed Langs beider hemelbanen. ’tOost’lik halfrond Was in een kegel licht gehuld, uitvamend Van ’t zichtb’re van Selene, blauw getint In onze atmosfeer, van damp doorsluierd. —
De Zon had in dien tijd zijn lentepunt,
Voor het begin van de Boeddhistise’ Era, —
Vijf Ewen ruim voor ’t in de Vissen viel —
Nog in den Ram, zodat bij winter-wende,
Gezien van Luna, onder Aarde’ in ’t Zuiden,
Hij uit den Schutter in den Steenbok t’rug bleef. >)
i) De Zon wentelt elk etmaal schijnbaar met de 12 Tekens van de Dierenriem om de Aarde, maar loopt ook schijnbaar elke maand 1 Teken terug. Dit is ook het geval aan het firmament van de Maan. Omdat het etmaal daar 28 Aardse dagen en nachten duurt en de Zon daar ook langzamer schijnt te bewegen dan die Tekens, blijft de Zon er op het hier bedoelde oogenblik der winterwende: 21 December, uit den Schutter achter in den Steenbok.