- 17 -
oerbeeld is gebleven van zijn schoonheid in de Vlag, in het Rijkswapen: de Chrysanthemum, in de ontplooide waaiers en in den naaldentooi der Geisha’s en moesmé’s, een voorvorm zag van het niewe Rijk van de Rijzende Zon der Wetenschap, dat zich als zijn stralen uitbreid over de ganse Aarde en van Ster tot Ster. Evenzo heb ik in Lohengrin, den Ridder van de Rijzende Zon, van de Lente, van den niewen Volkeren-Morgen, van het socialisme, aangesneld van Montsalvat, den Tempel-Burcht der Verlossing, direct en indirect den dageraad gezien, welke van die hoogte de wereld zal overstralen van uit een Zon-op-Aarde: den Graal. Zijn Rijk, dat van den Heiligen Geest, is voor ons dat van de Electriciteit.
En bij deze bundels sluit S i t a aan. Want zij is de verdwenen schoonheid van een wereld, die verging voor de droefenis en het ascetisme, onder de schaduwen van Christendom, Islam, Boeddhisme, en Shintolsme, waartegen in de Midden-Ewen het volk Israël zich verzetten bleef en die dit meer dan enig ander zal weg vagen, van de verjongde, de niewe aarde. Het verloop va.i de handeling is enigszins ontleend aan het oude, indise epos: Ramayana. Rama is hier de dichter-krijgsman, die voor de stichting van het Boeddhisme door Yama venietigd word, den Koning van de Maan en de Maan is het gesternte, dat Boeddha’s leven steeds heeft beheerscht, terwijl zijn liefste: Sitainden brand van Luna, het bleke beeld van armoede, ascese en melankolie wegkwijnt.
Zo — en door die moderne hemel-beschrijving — vormt S i t a met de genoemde bundels één geheel.
Febr. 1912.